Dutch Course - Lesson 7 - Verblijfplaatsen

 
   1. Verblijfplaatsen
 



Afbeelding invoegen 
  
 
       
 Afbeelding invoegen  



Afbeelding invoegen    

1.
Henk en Linda zoeken een   in Amsterdam.
2.
Ga je met de  op vakantie? Nee, ik ga met de

 op vakantie. 
3.
Ik zoek een  met een  

voor 2 personen: voor mijn man en voor mij.
4.
Tom woont in een  in Rotterdam.
5.
Ik ga naar opa en oma. Zij wonen in een  in Utrecht. 
6.
Mijn vader en moeder gaan met de  naar Spanje.
 7.  Pierre is boer en hij woont in een   in Frankrijk.
             

   
 
 
   2. Werkwoord zoeken
 


Afbeelding invoegen

zoeken


ik zoek

Ik zoek een kamer
     zoek je/jij Zoek jij een appartement? 
  je/jij zoekt
Jij zoekt een flat

hij zoekt

Tom, hij zoekt zijn fiets

zij zoekt

Sara, zij zoekt haar zonnebril

u zoekt

Mevrouw, u zoekt een hotel?
  wij zoeken
Sofie en ik, wij zoeken de bus
  jullie zoeken
Tom en Sara, jullie zoeken een camper?
  zij zoeken
Tom en Sara, zij zoeken een caravan
                 
                      
    3. Werkwoorden wonen, komen en zoeken
 
 
   

 Afbeelding invoegen
wonen
komen
zoeken

1.
ik  woon    zoek
2.
jij    komt  zoekt
3.
hij/zij/u  woont  komt  
4.
wij  wonen    zoeken
5.
jullie  wonen  komen  
6.
 zij    komen  zoeken


   4. Vertaal (translate)
   
 
 Afbeelding invoegen

1. Ik ben 31 jaar en ik woon in Nederland.
=
2. Hij gaat met de trein naar Frankrijk met zijn zus.
=
3. Ben jij de broer van Sofie? Ja ik ben de broer van Sofie.
=
4. Mijn vader en moeder gaan met de auto naar mijn opa en oma.
=
5. Zij gaat naar Spanje. Zij neemt twee koffers mee in het vliegtuig.
=
6. Mijn oom en tante wonen in Amsterdam. Zij zoeken een huis in Utrecht.
=
7. Ik heb drie broers en één zus.  =
8. Mijn zus woont in Engeland en mijn broers wonen in Nederland.   =  

 
   5. Conversatie Afbeelding invoegen
     

 
 
 
 
 
 
 
    

   Afbeelding invoegenAfbeelding invoegen   
    1. Wat is uw leeftijd? ......................   
                                           
  2. Heeft u een auto?                 
           

  3. Woont u in Amsterdam?  

  4. Heeft u een mobiele telefoon?  

  5. Wat is uw 06-nummer?  

  6. Woont u in een boerderij?  

  7. Hoe gaat u naar huis?  

  8. Heeft u een tent of een caravan?  
    9. Hoe gaat u op vakantie?    

10. Gaat u met uw man/vrouw op vakantie?